De Gnurp vervolgde, enigszins verwonderd: ‘Dus er zijn mensen en functionarissen. En de functionarissen zijn eigenlijk ook mensen maar doen alleen even anders?’ ‘Ja’, antwoordde de Snem, ‘maar normaalgesproken alleen overdag, hoor. Sommigen ook nog wat later maar dat zijn vaak alleen de ernstige, de zogenaamde topfunctionarissen’. Het duizelde de Gnurp: ‘Functionarissen die eigenlijk mens waren maar niet menselijk en dan die tijdstippen nog’. Dit kon ze nooit onthouden.
Gnurp keek vanuit het firmament naar mensen en functionarissen, maar hoe moest zij het verschil zien tussen beiden? Ze zag mensen die in het holst van de nacht opstonden om in blikken slierten op weg te gaan naar glimmende kubussen en cilinders. De Snem: ‘Kijk, daar in die kantoren veranderen de mensen zich in functionarissen’.
Ze keek de kijk uit haar ogen maar het bleef knap lastig. ‘Poeh’, verzuchtte de Gnurp ‘dat is nog niet zo makkelijkvol. Die functionarissen zien er precies hetzelfde uit als mensen’. Snem peinsdacht even. Op gewichtige toon, reageerde hij: ‘Dat klopt, ze zien er hetzelfde uit’.
Nu snapte de Gnurp er werkelijk niks meer van. Haast stampkringend van verontwaardigdwaling sprak ze nu meer vraagverbazend dan wat anders: ‘Ja, luister eens goede Snem, zo snap ik er helehelft niks meer van!’. ‘Ik begrijp dat het moeilijk voor je is, Gnurp. Maar functionarissen en mensen vormen twee verschillende werelden. Dat is nou eenmaal zo’, antwoordde de Snem op ietwat bestraffende toon. Ze peinsde even en sprak tot de Snem: ‘Ja maar, kunnen we niet doen alsof? Alsof de organisatiewereld met de functionarissen ook net zo doordrongen is van menselijkheid als de mensenwereld? Ze zien er toch hetzelfde uit. Dus waarom doen we niet alsof functionarissen ook mensen zijn?’ ‘Hoor eens’, sprak de Snem, ‘Dat soort lessen geef ik niet op mijn school. Als je dat soort dingen wil leren moet je maar naar de Ha Erdeeër’. ‘Kan op zijn school de functionaris in de organisatiewereld dan wel samen met de menselijkheid van de mensenwereld?’, vroeg de Gnurp. Haar stem klonk opgewonden. ‘Ja Gnurp, in de lessen van de Ha Erdeeër zijn functionarissen net mensen. Hij noemt functionarissen zelfs menselijk kapitaal en geeft les over persoonlijke ontwikkeling‘.
Tsjonge, zeg. Dat was toch haast ongelofeloos, dacht de Gnurp op wiens gelaat nu ongeloof en verrukking te zien was. In de verte zag ze de koperen ploert opkomen. Haar pels glinsterde.
‘He Snem en hoe zit het dan met Sie Iejoo wat voor lessen geeft hij?’ ‘Hij denkt dat mensen human zijn. Human resources of human factors zelfs. Dat kun je wel zien aan zijn grote auto’. Inderdaad had de Gnurp ‘s ochtends gezien hoe sommige blikken wat groter waren dan anderen. Gnurp was onder de indruk van de wijsheid van de Snem. Ze hing aan zijn schuppen.
De Snem zei: ‘Functionarissen kun je ook herkennen aan de rare woorden voor of achter hun naam, zoals: beleidsmedewerker, manager, teamleider, directeur of senior.’ ‘Wat vinden de mensen daar dan van?’, vroeg de Gnurp in een uiterste poging om de overeenkomst tussen mensen- en organisatiewereld te bepleiten. De Snem antwoordde: ‘Neem nou dat laatste woord. Senior. In de organisatiewereld moet je dat woord verdienen. Je bent dan heel erg nuttig en goed als functionaris. Nog beter dan dat je het woord niet hebt. In de mensenwereld word je het vanzelf. Je hoeft er niets voor te doen. Het dient zich vanzelf aan, door het verstrijken van de jaren en met het grijs worden van het haar.’
De Snem ging verder: ‘In mijn school zijn de menselijke wereld van de mensen en de organisatiewereld van de functionarissen niet hetzelfde.’ Om dit te illustreren schreef hij in het zand:
‘Aandacht en aarzeling, bescheiden en bedachtzaam; /// introvert en intiem, ontspannen en onzeker; /// boos en bang, haat en hoop; /// verveling en vervoering, vreugdevol en verwonderend; /// twijfel en teleurstelling, spijtig en strijdig; /// langzaam en loom, liefde en lankmoedig.‘
‘Deze woorden horen bij de menselijkheid van de mensenwereld, maar niet bij de organisatiewereld’, sprak de Snem. ‘In de organisatiewereld’, zo vervolgde hij zijn les: ‘Moeten de functionarissen juist beschikken over nuttige, meestal masculiene, competenties’. ‘Wat zijn dat, maksjoliene competensjies? Zijn dat van die doenerige dingen van mannetjes?’ ‘Ja, denk maar aan besluitvaardigheid, effectiviteit, efficiëntie, lef, durf, sturing, leiderschap, power, analytisch, beïnvloeden, gaan voor de top en scoren. Om het als functionaris te maken in de organisatiewereld, moet je over doenerige masculiene competenties beschikken’, zei de Snem. Hij maakte de lijst niet af.
Het duizelde de Gnurp. Hoe moest dat nou met haar? ‘Beschik ik eigenlijk wel over voldoende competensjies?’, vroeg ze zich af. Ze verfomfaaide zich en bedacht, toen ze nog een zandtaartje bakte, al spelend op het strand: ‘Ik zeker. Spelen op het strand. Nou, als dat niet doenerig is…’. Ze rekte zich uit en een gelukzalige glimlach verscheen op haar gezicht. Zij was competent. Zij wel.
Jorrit Stevens, denkadviseur, trainer & coach [GrasFabriek]
(Deze column is in 2009 eerder gepubliceerd in De OrganisatieActivist.)
_______________________
INSPIRATIE & LEESTIPS:
– Tellegen, T., ‘Misschien wisten zij alles. Alle verhalen over de eekhoorn en de andere dieren’, Amsterdam / Antwerpen, Em. Querido’s Uitgeverij, blz. 438, 1996 [i.h.b. een les over ‘Voorbij’, zoals ook vermeld in het artikel hieronder, JS]
– Feltmann, Edu, ‘Hoe wordt men een poëtisch mens?’, In: Opleiding & Ontwikkeling, 9-1999 [Themanummer ‘Buiten de hoofdstroom’]