Er was eens een man die woonde in een toren. Bovenin de toren woonde de koning. Onder de koning woonde de prins. Onder de prins woonde de hertog. Onder de hertog woonde de graaf. Onder de graaf woonde de baron. Onder de baron woonde de jonkheer. En onder de jonkheer woonde de man. De koning hield van varen. En hij hield ook van het kijken naar zwemmende vissen. “Maak voor mij een schip!”, zei de koning tegen de prins. “En ik wil de vissen kunnen zien!” De prins zei tegen de hertog: “Maak een schip voor de koning waarmee hij de vissen kan zien,” En de hertog zei tegen de baron: “Maak de koning een schip met een gat in de vloer, zodat hij vissen kan zien” En de jonkheer zei tegen de man: “Bouw de koning zo’n schip”.
De man hield van het bouwen van schepen. Hij was blij met de taak. Maar een schip met een gat? “Ach jonkheer, wil vragen of ik een schip zonder gat kan bouwen. Het zal immers zinken.” De jonkeer antwoordde: “Een schip is iets goeds. En naar vissen kijken ook. De wensen van de koning zijn dus goed. Bouw het schip naar zijn wens”.
De man sliep slecht. De koning was een goede koning. De wensen van de koning waren goede wensen. Maar een schip met een gat, dat kon hij niet bouwen. Hij besloot de toren te verlaten. Met spijt in zijn hart. Hij vulde zijn knapzak en kocht een wild paard. En toen hij zijn angsten overwonnen had, klom hij op het paard en gallopeerde door donkere bossen, langs uitgestrekte velden en over oude bruggen. Hij ontmoette mensen van alle ambachten, dronk met hen en deelde verhalen van vervlogen tijden en samen verwonderden zij zich.
Op een dag kwam de man bij een wit huis met een rood dak op een open plek in het bos. Er stond een grote boom naast een vijver. In de vijver zwommen vissen. Er was volop eten en er waren zachte bedden. Het huis bleek van een gilde van scheepsbouwers. De meester van het gilde wachtte de man op bij de poort, gaf hem een pul bier, een homp brood en een stuk kaas. Ze spraken over welke schepen te hadden gebouwd en hoe ze dat hadden gedaan. En hoewel de man de halve wereld had bereisd, bleken hij en de gildemeester veel gemeen te hebben. Maar waar de man altijd alleen had gewerkt, had de meester ruim twintig knechten en leerlingen, die allemaal verschillende onderdelen van hetzelfde schip maakten.
“Hoe weten ze wat ze moeten maken?”, vroeg de man. “Er is geen koning die zegt hoe het schip er uit moet zien” “Ze nemen steeds de stap die gezet moet worden”, zei de meester. “Ze hebben goede gereedschappen en goed hout. En ze hebben veel schepen gebouwd voordat ze dit schip gingen bouwen”. “Maar hoe weten ze welke stap ze als eerstvolgende moeten zetten?”, vroeg de man. “Simpel”, zei de meester, “het is de stap die leidt tot het schip”. En ze dronken van het bier en aten van het brood en de kaas.
De volgende ochtend begon de man aan zijn reis terug naar de toren. Toen hij weer bij de toren was, nam hij de trap naar boven. Voorbij de jonkheer, de baron, de hertog, de graaf en de prins. Rechtstreeks naar de koning. Hij ging in de stoel naast de koning zitten. De koning vroeg of hij koffie wilde. Ze keken samen naar 22 mannen die beneden op het gras een balspel speelden. En daarna spraken ze over het schip. De man zei “Geachte koning, geef me hout, geef me gereedschap en geef me knechten en ik bouw voor jou een schip. Er zal geen gat inzitten, maar het vaart als de beste. En één van de knechten zal een vijver graven en daarin zullen vissen komen. Zo zal het gaan en anders ksan niet”. “Prima!”, zei de koning. Dat is alles wat ik wilde”.
En de man bouwde zijn mooiste schip ooit. Het werd gedoopt met een groot feest. En ze leefden nog lang en gelukkig.