De focus van de gemeenten op sociale wijkteams als invulling op de basis infrastructuur van het sociale domein is naar mijn mening een onterechte reductie van de onderliggende complexiteit.
De sleutel van goede zorg ligt naar mijn mening veel meer in de samenhang van het aanbod. Vertrekpunt hierin is dus de inrichting van het WMO sociale domein. Belangrijk daarbij is te beseffen dat het sociale WMO domein niet op zichzelf staat. Naast de partijen waar de gemeente zorg inkoopt (vaak tientallen) zijn nog vele stakeholders aan te wijzen. Om samenhang in deze complexe situatie te creëren vraagt om de weg van eenvoud en het logisch verstand. Om hier een ordening in aan te brengen zijn in de geest van het Rijnlands organisatiemodel drie zaken van belang.
Allereerst dient het vakmanschap centraal komen te staan. Mensen die diepgaande kennis op een bepaald terrein bezitten maar daarnaast ook het werkveld kunnen overzien. Om deze vakmensen regelarm te kunnen laten werken dienen zij organisaties achter zich te hebben die hen faciliteren.
Hiermee komen we op het principe dat organisaties de voorste linie (het vakmanschap) dienen te faciliteren. De vakman moet regelarm vanuit de context kunnen werken en indien nodig via warme contacten zijn weg kunnen vinden binnen het sociale domein (inclusief stakeholders). De vakman neemt als dossierhouder verantwoordelijkheid en dient enerzijds zorg aan te kunnen sturen en anderzijds te kunnen op- en afschalen met externe partijen.
Tenslotte speelt vroegsignalering een sleutelrol en dienen gemeenten dat als zodanig te onderkennen. Als we de problemen kunnen voorkomen of klein kunnen houden, kunnen we een hoge mate van service verlenen en enorm veel kosten besparen.
Als we beginnen met de eindsituatie in ons hoofd is van bovengenoemde punten vroegsignalering de belangrijkste. Vervolgens het vaststellen van de voorste linie(s) en daarna de inzet van vakmensen.
Dit gezegd hebbende kunnen we onze blik richten op het sociale domein en ons de vraag stellen bij welke partijen we vroegsignalering kunnen vinden. Vaak zijn dit huisartsen, wijkagenten, wooncorporaties, sociale werkplaatsen, schuldhulpverlening enzovoort. Wat opvalt is dat dit vaak logische zorgvindplaatsen zijn van burgers waar veel specialisme en vakmanschap is. De zorgvindplaatsen zijn op hun beurt vaak stakeholders binnen het sociale domein en kosten de WMO niets.
Vervolgens kunnen we ons afvragen wie, in de complexiteit van partijen, faciliterend hoort te zijn op wie? Hiervoor dienen we voorste linie(s) te definiëren. In grote lijn zijn dat er volgens mij maar twee: zorgvindplaatsen waar vroegsignalering plaatsvind en partijen rond de hulpvrager mantelzorgers/vrijwilligers.
Partijen met een zorgaanbod zijn naar de aard van hun dienstverlening logischerwijs faciliterend naar de zorgvindplaatsen en partijen met een welzijnsachtergrond zijn naar de aard van hun dienstverlening beter toegelegd op competentie ontwikkeling van de mantelzorg/vrijwilligers.
De zorgvindplaatsen dienen wel vanuit verschillende beroepsgroepen ondersteuning te krijgen. Bijvoorbeeld GGZ, VG, LVB/GGZ<, V&V, ouderzorg, enzovoort.
Ten slotte blijft de vraag over hoe de vakmensen van verschillende organisaties zich tot elkaar gaan verhouden. Hierbij stel ik mij een virtuele basis-infrastructuur voor. Oftewel techniek, software die ondersteunend is aan, en de weg wijst in het aanbod. De cliënt kiest uiteindelijk van welke partij hij ondersteuning wenst te ontvangen.
Gemeenten dienen op hun beurt bewezen vakmanschap te belonen met minder verantwoording en controle en faciliterend te zijn op maatschappelijke vraagstukken (bijvoorbeeld het tekort aan sociale huurwoningen).
Als we naar de huidige praktijk binnen het sociale domein kijken gaat veel zorggeld op aan de budgettaire taakstelling van gemeenten. Niemand stelt zich de vraag wat indicatieaanvragen, beschikkingen en de verantwoording daarvan kost. De maatschappij zou zich enorm veel geld kunnen besparen met het motto: ja zeggen is goedkoper dan nee.